De grote Russische klassiekers? Tolstoj, Dostojevski, en … En daar stopt het zowat voor veel mensen. Vrouwelijke Russische auteurs zijn voor de meesten al helemaal een vraagstuk. Irina Odoevtseva kan daarbij de oplossing zijn, zeker in de nieuwe vertaling van haar Isolde (1929), die Pushkin Press recent uitbracht.
Odoevtseva verhaalt in Isolde een portret van een verloren generatie Russische ballingen die in de naweeën van de Russiche revolutie over het Europese continent verspreid waren. De moeder van de 14 jaar oude Liza en haar oudere broer Nikolai heeft daarbij echter meer aandacht voor haar avontuurtjes dan voor haar kinderen.
Samen met Liza’s vriendje, Andrei, slagen ze er dankzij de Engelse Cromwell – en de portemonnee van diens ouders – toch in te genieten van de fijne dingen in het leven: mooie auto’s, uit eten gaan in dure restaurants en alcohol. Veel alcohol.
Met een (zeer) naïeve verteller, krijgt de lezer een uitgelezen beeld van de apathie, de drang naar “iets” dat de vier tieners daarbij voortduwt. Wat Liza niet weet, kan Liza echter niet vertellen, en dat zorgt voor een (vermoedelijk) incompleet beeld en (tussen de lijnen te lezen) hints naar iets diepers (donkerders) dat haar broer lijkt voort te stuwen.
Zodra Cromwell geen geld meer heeft, is hij niet meer nuttig. In ware, naturalistische stijl, is duidelijkheid geen noodzaak. Dat er iets gebeurt? Dat is duidelijk. Maar is het wat je denkt dat het is? Wordt apathie noodzaak, en woede daad?
Odoevtseva’s werk vraagt erom je onder te dompelen in een wereld die niet meer bestaat – en voor velen nooit bestaan heeft. Donker, onvoorspelbaar en steeds zoekend naar meer, laat Isolde haar sporen na.